Feb 042018

Het is winter, 2010. Die avond eet ik bij mijn oma in haar aanleunappartement voor senioren. We zitten aan de houten eettafel bij het keukenblokje achterin de woonkamer. Mijn oma heeft de tafel schuin gezet, zodat we allebei uit het raam kunnen kijken. Buiten is het donker en ik zie vooral de lamp die boven de tafel hangt, weerspiegeld in het glas. We zwijgen. De klok tikt. Op onze borden liggen resten boerenkool en jus. Dan zegt mijn oma: ‘Vroeger vond ik je altijd een turkie. Altijd maar in het zwart. Waarom moet het nou altijd zwart zijn?’

Voorzichtig slurp ik het laatste beetje sap van het vruchtentoetje uit het plastic bakje van de maaltijdservice van de plaatselijke groenteboer. Mijn oma praat onverstoord door: ‘Nu weer. Het is geen begrafenis. Denk je dat het gezellig is om naar jou te moeten kijken?’
Ik werp een blik op mijn zwarte vest dat ik draag over een zwart shirt met lange mouwen op een zwarte strakke broek. Alleen mijn lakleren cowboylaarzen zijn rood.
‘Ik vind het anders mooi.’
‘Noem je dat mooi? En dan die donkere randen om je ogen. Je moet iets fleurigs aantrekken.’
Ik kijk naar mijn oma. Ze heeft haar blik op het raam gericht. Aan de overkant van de straat schijnt door de kale bomen de verlichting van het kleine vierkanten gebouw waar de naschoolse opvang in zit. Dan staat ze op en schuifelt op haar pantoffels naar haar mini-keuken om de waterkoker aan te zetten.
‘Iets met bloemen’, gaat ze verder. ‘Ik heb nooit zwarte kleren aan.’
Uit een van de keukenkastjes pakt ze een blik met theezakjes. Het geluid van de borrelende waterkoker zwelt aan. Ik stapel onze borden op en zet ze naast de theebekers op het aanrecht.
‘Ik weet nog wel vroeger in Spanje. En dat waren jonge vrouwen. Maar weduwe en dus de rest van hun leven in het zwart. Zo ging dat. Vreselijk.’
‘Lijkt me heerlijk,’ zeg ik. ‘Dat van die kleding dan.’
Nu kijkt mijn oma me wel aan.
Mijn oma’tje, ze is al 6 jaar dood en sindsdien is er niemand meer die me niet begrijpt en die evengoed van me houdt.

Of toch? Het is winter, 2018. Het is donker buiten. Het waait en regent hard, daarom breng ik dochter R. met de auto naar school. Omdat we met zijn tweetjes zijn, mag ze van mij op de bijrijdersstoel. Als ik naast haar instap en het portier dichttrek, zegt ze: ‘Mama, jij bent niet mooi.’
‘Hoezo niet?’ reageer ik verbaasd.
‘Jij hebt je niet aangekleed.’
Ze wijst met haar vinger naar mijn broek. Ik kijk naar mijn benen en naar de rood met bruin geruite stof van de broek met een laag kruis.
Als ik even later thuis kom, gaat de drollenvanger uit. Het commentaar van de jongere generatie trek ik me maar wel aan.

 

Sorry, the comment form is closed at this time.